De Sterrenschijf van Urania
Een draaibare sterrenkaart of planisfeer is een handig hulpmiddel om wegwijs te worden aan de nachtelijke hemel. Een planisfeer toont de sterrenhemel die op gelijk welk ogenblik van eender welke nacht te zien is. Ze is niet tijdgebonden. Een planisfeer is wel afhankelijk van de breedteligging omdat de sterrenhemel op elke plaats op aarde verschillend is. Eenzelfde planisfeer kan dan ook niet overal ter wereld gebruikt worden.
Planisferen bestaan in diverse uitvoeringen. Naast het meest gangbare type, dat overal te koop wordt aangeboden, bestaan er ook heel eenvoudige modellen in karton met weinig informatie, maar ook meer ingewikkelde en uiterst nauwkeurige sterrenschijven. Met deze laatste is het mogelijk om zeer precies posities te bepalen of tijdsbepalingen te doen. Om deze planisferen te kunnen gebruiken is echter voldoende kennis en ervaring noodzakelijk. En de afmetingen ervan zijn meestal wel groter. Voor de meeste waarnemers volstaat het minder gedetailleerd courante model. En door het formaat is dit model ook handig om mee te nemen en te gebruiken op de waarnemingsplaats.
De Sterrenschijf van Urania en de Planisfeer PLN-NL van Rob Walrecht zijn ontworpen voor 52° NB maar kunnen gebruikt worden tussen 47°NB en 57°NB. Dat verschil in breedteligging van -5° / +5° heeft niet zoveel invloed op de bruikbaarheid van de sterrenkaart. Dat gebied is immers gelegen vlak boven de horizon, een gebied waar zelden veel te zien zal zijn door allerlei belemmeringen zoals gebouwen en bomen. Een waarnemer heeft dan ook vooral belangstelling voor sterren en objecten die hoger boven de horizon staan.
De Planisfeer van Rob Walrecht bestaat eveneens voor andere breedteliggingen, ook voor breedteliggingen op het zuidelijk halfrond. Toch is het niet altijd noodzakelijk om een andere planisfeer te gebruiken wanneer het verschil in breedteligging beperkt blijft tot bijvoorbeeld 10°. Wanneer de waarnemingsplaats zich zuidelijker bevindt dan de ontwerpbreedte van de planisfeer dan wijzigt het centrale gedeelte van de sterrenhemel niet veel. Maar de waarnemer zal wel sterren van de zuidelijke sterrenhemel kunnen zien die niet op de kaart staan. En in het noorden zullen meer sterren ondergaan dan op de draaibare sterrenkaart al te lezen is.
Zon, maan en planeten staan niet op de Sterrenschijf, en op geen enkele planisfeer. Die hemellichamen hebben immers geen vaste plaats aan de sterrenhemel, maar bewegen tussen die sterren. De baan die de zon schijnbaar in een jaar aflegt tussen de sterren (de ecliptica), staat wel op de Sterrenschijf en ze is als een stippellijn weergegeven.
Tijdsaanduiding
Planisferen kunnen wereldwijd gebruikt worden binnen de breedteliggingen waarvoor ze ontworpen zijn. Maar de tijdsaanduidingen zijn slechts correct voor het centrum van de tijdszone. Ten oosten van deze lijn komen Zon en sterren vroeger op, en ten westen gebeurt dit later. Het is niet zo moeilijk om de aflezing aan te passen aan de lengteligging van de plaats van waarneming. Er is een verschil van 4 minuten per graad lengteligging. Het is dus voor een waarnemer belangrijk om de lenteligging van de waarnemingsplaats te kennen, en de tijdszone waarin die plaats ligt. De Aarde is ingedeeld in 24 tijdszones en de lengteligging van het centrum is over het algemeen en veelvoud van 15°. De Meridiaan van Greenwich, de nulmeridiaan, heeft een lengte ligging van 0°.
Maar er moet rekening worden gehouden met eventuele verschillen tussen de tijdszone en de kloktijd. België, en ook Nederland, behoren tot de tijdszone van Greenwich. Maar in bijna heel West- en Midden-Europa wordt de Midden Europese Tijd (MET) gebruikt. Die loopt één uur voor op de tijd van Greenwich en is de tijd die overeenkomt met 15° OL. In de zomer wordt de klok nog één uur meer vooruitgezet, de zomertijd.
Gebaseerd op de tijdszone van Greenwich gaat op 5° OL de Zon om 11u40 door de meridiaan. Door de in Europa gemaakte afspraken betreffende kloktijd is dit tijdens de periode van de wintertijd op dat moment al 12u40 en tijdens de periode van de zomertijd zelfs 13u40.
Op de Sterrenschijf van Urania en op de Planisfeer PLN-NL is deze aanpassing al gebeurd. Handig voor een amateursterrenkundige die uitsluitend in ons land (en Nederland) wil waarnemen. Bij waarnemingen op een andere lengteligging (maar zelfde breedteligging) moeten de tijden dan wel worden aangepast. Op sommige versies van deze draaibare sterrenkaarten is aangegeven dat ze geldig zijn voor 5°OL, maar niet altijd.
De onderste schijf
Planisferen bestaan uit twee schijven die concentrisch over elkaar kunnen draaien. Op de onderste schijf wordt de sterrenhemel cirkelvormig voorgesteld met de poolster als middelpunt. De sterren zijn als witte punten afgebeeld op een blauwe achtergrond (bij andere planisferen soms op zwarte achtergrond of als zwarte punten op een witte achtergrond).
Op de sterrenschijf staan de 600 helderste sterren. De meer gedetailleerde modellen tonen meer dan 2000 sterren (tot magnitude 5.5) wat overeenkomt met de sterren die onder ideale omstandigheden zonder telescoop of binoculair kunnen waargenomen worden. Bij alle planisferen is de dikte van de stip in evenredigheid met de helderheid van de ster: hoe lichtzwakker de ster, hoe dunner de stip.
Lijntjes verbinden de hoofdsterren van elk sterrenbeeld en geven zo de figuur weer. De namen van die sterrenbeelden staan in of nabij de figuur. En de namen van de helderste sterren zijn ook vermeld. Verder bevat de sterrenschijf een aantal bijzondere niet stellaire objecten. Elk type van object heeft een ander symbooltje. Objecten met een letter M gevolgd door een nummer behoren tot de Messier-catalogus. De Melkweg loopt als een lichte, onregelmatig gevormde band over de sterrenhemel.
De twaalf maanden van het jaar zijn vermeld in een kring omheen de sterrenkaart. En elke maand is verdeeld in een aantal dagen. Deze dagaanduiding staat net binnen de cirkel van de maanden.
Buiten de cirkel van de maanden is een indeling in 24 uur weergegeven, met een onderverdeling per 5 minuten. Dit is geen tijdsaanduiding, maar wel een onderdeel van een coördinatenstelsel. Deze aanduidingen worden eveneens gebruikt voor het bepalen van de sterrentijd.
De sterrenkaart op de onderste schijf is voorzien van een coördinatenstelsel. De lijnen die vanuit de poolster naar de buitenrand lopen, worden gebruikt om de rechte klimming te bepalen. En de concentrische cirkels rond de poolster geven de declinatie weer.
De bovenste schijf
De bovenste schijf draait concentrisch over de onderste schijf. Deze schijf is ondoorzichtig met uitzondering van een ellipsvormig venster. Hierdoor wordt een deel van de sterrenhemel op de onderste schijf zichtbaar. De rand van het venster geeft de horizon weer. Objecten en sterren die zich in de buurt van deze lijn bevinden, zijn moeilijk waarneembaar.
Bij de Urania-sterrenschijf (en bij de planisferen van Rob Walrecht) zijn langs de rand van deze opening de windrichtingen vermeld. Maar deze aanduidingen zijn niet bij alle planisferen aanwezig.
De twee rode lijnen die in het venster zichtbaar zijn, worden hierna besproken. De plaats waar ze elkaar snijden, is het zenit. Het zenit is per definitie het punt boven het hoofd van de waarnemer. Wanneer een draaibare sterrenkaart op een andere breedteligging wordt gebruikt dan die waarvoor ze ontworpen is, dan komt de plaats van het Zenit op de kaart uiteraard niet overeen met het Zenit van de waarnemer.
Op het ondoorzichtige deel is, naast algemene informatie, ook het gebied van de aarde vermeld waar de planisfeer kan gebruikt worden.
Op de rand van de bovenste schijf staat een cirkel met de uren van de dag, met een onderverdeling per 5 minuten. Meestal zijn er twee reeksen van uren: een voor de wintertijd en een voor de zomertijd in kleinere cijfers.
De nachthemel
Om als waarnemer te weten te komen welke sterren zichtbaar zijn op een bepaald ogenblik, moet de planisfeer worden ingesteld voor dat moment. Op de cirkel met de uren op de bovenste schijf wordt het tijdstip, de kloktijd, gezocht waarvoor de sterrenhemel bepaald moet worden. Afhankelijk van de periode van het jaar wordt winteruur of zomeruur gebruikt. De bovenste schijf wordt dan gedraaid tot het tijdstip overeenkomt met de datum, dus dag en maand, op de onderste schijf. In de ovalen opening van de bovenste schijf is nu de sterrenhemel zichtbaar voor het gekozen tijdstip.
Voor planisferen zonder aanpassing aan de lengteligging moet bij het bepalen van de waarnemingstijd rekening worden gehouden met de ligging van de waarnemingsplaats ten opzichte van het centrum van de tijdszone.
Oriëntatie
Om met behulp van de planisfeer de sterrenhemel te gaan verkennen, moet eerst de Poolster worden gezocht. De eenvoudigste methode is die met behulp van de Grote Beer en de “poolwijzer”. De Poolster duidt het noorden aan. De tegenovergestelde richting is het zuiden. Met zicht naar het zuiden ligt het oosten links en het westen rechts.
De planisfeer wordt omgekeerd boven het hoofd gehouden met het noorden van de schijf naar het noord gekeerd. Wanneer de planisfeer is ingesteld voor het ogenblik van waarneming, dan is in het venster van de schijf de sterrenhemel zichtbaar die overeenkomt met de echte sterrenhemel van dat moment.
Om de planisfeer helemaal correct te oriënteren moet het draaipunt van de sterrenkaart op de Poolster worden gericht. In het centrale gaatje van de planisfeer moet de Poolster zichtbaar zijn. Maar echt noodzakelijk is dit uiteraard niet. En mocht de Poolster niet zichtbaar zijn aan de nachthemel, dan is het weer waarschijnlijk te slecht om te kunnen waarnemen.
Voor waarnemers op het zuidelijk halfrond is er jammer genoeg geen equivalent. De draaias van de aarde gaat wel door de Poolster maar door geen enkele ster aan de zuidelijke sterrenhemel.
Met behulp van de planisfeer kan de sterrenhemel worden getoond voor elk willekeurig gekozen tijdstip. Om te weten hoe de nachtelijke hemel er zal uitzien, volstaat het om dag en uur van waarneming in te stellen op de sterrenschijf.
Van deze eigenschap kan uiteraard ook gebruik worden gemaakt om te weten wanneer een bepaalde ster of object zichtbaar is aan de sterrenhemel. Daarvoor wordt het object of de ster in de meest gunstige positie geplaatst in het venster. Op de rand van de sterrenschijf is dan afleesbaar welke datum en tijdstip het meest geschikt is voor waarneming. Op die manier kan eveneens worden vastgesteld of een sterrenbeeld, of een ster, of een object wel aan de nachtelijke hemel staat in een bepaald seizoen. Want wanneer het uitsluitend boven de horizon staat tijdens de daguren, dan is een nachtelijke zoektocht zinloos.
MAAR ER IS MEER
Coördinaten op de planisfeer
Op de meeste draaibare sterrenkaarten is op de onderste schijf een equatoriaal coördinatennet aangebracht: rechte lijnen die straalsgewijs vanuit het centrum van de kaart, de Poolster, vertrekken naar de buitenrand van de schijf, en een reeks van concentrische cirkels met diezelfde Poolster als middelpunt.
In het equatoriaal coördinatenstelsel bepalen rechte klimming en declinatie de plaats van een ster of een object aan de sterrenhemel. Alle sterren en objecten op dezelfde concentrische cirkel hebben dezelfde declinatie. En alle objecten en sterren die op dezelfde rechte lijn tussen Poolster en rand staan, hebben dezelfde rechte klimming.
De concentrische cirkel met declinatie gelijk aan 0° is de hemelequator. En die snijdt de rand van het venster op de bovenste schijf in het oosten en in het westen. Andere declinatiewaarden zijn aangeduid op één van de rechten tussen Poolster en rand: van 0° tot 90° tussen equator en Poolster en van 0° tot 39° tussen equator en rand.
Op de Sterrenschijf van Urania is op de bovenste schijf een rode lijn aanwezig die het noorden verbindt met het zuiden en door de Poolster en het Zenit loopt. Dit is de meridiaan. Ook op deze lijn is de waarde van de declinatie aangebracht met een onderverdeling per graad. Om de declinatie te kennen volstaat het deze rode lijn op de ster of het object te zetten en de waarde kan direct worden afgelezen. Niet alle planisferen zijn voorzien van de meridiaan. Het is dan ook niet bij alle draaibare sterrenkaarten even eenvoudig om de declinatie te bepalen.
Dank zij de meridiaan kan vastgesteld worden of een planisfeer ontworpen is voor het centrum van de tijdzone, of voor een welbepaalde lengteligging. Is de draaibare sterrenkaart geldig voor het centrum, dan snijdt de meridiaan de cirkel op de bovenste schijf met de tijdsaanduidingen in het cijfer 12. Dit is logisch want de Zon staat om 12u op de meridiaan in het zuiden. Is het tijdstip verschillend van 12u, dan is de planisfeer al aangepast aan plaatselijke kloktijd. En uit het verschil tussen beiden kan de ligging ten opzichte van het centrum worden bepaald mocht dit niet vermeld zijn op de planisfeer.
Klik op de afbeelding om te vergoten
Om de rechte klimming van een ster of een object te kennen wordt een denkbeeldige lijn getrokken van Poolster door object of ster naar de rand. En op de rand van de onderste schijf kan dan de rechte klimming worden afgelezen zoals bij de beschrijving van de planisfeer al vermeld. Op die buitenste cirkel staat dus geen tijdsaanduiding maar wel de rechte klimming die eveneens in uren-minuten-seconden wordt uitgedrukt. Dank zij de aanwezigheid van de meridiaan op de Sterrenschijf van Urania, en uiteraard bij alle planisferen waarop de meridiaan is afgebeeld, volstaat het om deze rode lijn op ster of object te zetten, zodat op het snijpunt met de rand van de onderste schijf de rechte klimming probleemloos kan worden afgelezen.
Klik op de afbeelding om te vergoten
Op de Sterrenschijf van Urania (en op alle planisferen uitgegeven door Rob Walrecht) staat er nog een lijn op de bovenste schijf. Het is een gekromde lijn die van oost naar west loopt en door het Zenit gaat. Deze lijn is de snijlijn van het vertikaalvlak door oost en west met de hemelbol. En deze snijlijn gaat per definitie door het Zenit, het punt aan de hemel vlak boven het hoofd van de waarnemer. Het Zenit is dus het snijpunt van deze verticaalcirkel met de meridiaan. Ook op deze gekromde lijn staan cijfers. Die geven in graden de hoogte weer boven de horizon van een object of een ster die op die lijn staat. Omdat de hoogte een coördinaat is die zowel plaatsgebonden als tijdsgebonden is, kan de hoogte alleen worden afgelezen wanneer object of ster zich op deze verticaalcirkel bevinden.
Even oefenen
Wat is de rechte klimming en de declinatie van volgende sterren?
Klik op de afbeeldingen om ze te vergroten
Ter controle staan de coördinaten uit een catalogus tussen rechte haakjes.
Capella (? Aur) [ 5h 16m 41s] [+ 45°59’ 53”]
Castor (? Gem) [ 7h 34m 36s] [+ 31°53’ ]
Wega (? Lyr) [18h 36m 56s] [+ 38°47’ ]
Alcor (80 UMa) [13h 25m ] [+ 54° ]
Sterrentijd
De rechte klimming is een coördinaat die opgenomen is in een catalogus. Maar voor een waarnemer is de uurhoek een meer bruikbare coördinaat. Die is echter tijdsgebonden en dus niet opgenomen in een catalogus. Door een handigheid kan de planisfeer gebruikt worden om dit probleem op te lossen. Er bestaat immers een verband tussen rechte klimming en uurhoek: de uurhoek van een ster of een object is gelijk aan de som van de rechte klimming en de sterrentijd.
Op de meridiaan is de uurhoek per definitie gelijk aan 0° (of 0h). Of anders uitgedrukt: voor een object op de meridiaan geldt dat de sterrentijd gelijk is aan de rechte klimming. Om de sterrentijd van een bepaald moment te kennen, wordt een ster of object gezocht dat op dat moment door het zuiden trekt en dus op de meridiaan staat. De rechte klimming wordt afgelezen op de buitenste rand van de onderste schijf met behulp van de meridiaanlijn. En dat is meteen de sterrentijd van dat moment.
Voor planisferen zonder meridiaan kan een denkbeeldige lijn worden getrokken van het centrum van de planisfeer naar de “12” op de bovenste schijf (het tijdstip van de middag en eveneens het zuiden). Bij een planisfeer die aangepast is aan een andere lengteligging dan het centrum van de tijdszone, is het uiteraard moeilijker om de meridiaan te bepalen, want de “12” kan dan niet gebruikt worden. De aanduiding “zuid” kan, indien aanwezig op de schijf, wel gebruikt worden.
Wat is de Sterrentijd wanneer volgende sterren op de meridiaan staan?
Klik op de afbeeldingen om ze te vergroten
De waarde van de Rechte Klimming zoals vermeld in een catalogus staat tussen rechte haakjes. De afgelezen Sterrentijd moet hiermee ongeveer overeenkomen.
* Rigel (? Ori) [ 5h 10 ]
* Spica (? Vir) [13h 25]
* Deneb (? Cyg) [20h 35]
* ? Her [17h 10]
De Zon op de sterrenschijf
Zoals in de beschrijving vermeld staat de schijnbare jaarlijkse zonnebaan, de ecliptica, afgebeeld op de onderste schijf als een stippellijn. Op de Sterrenschijf van Urania staat bij het begin van elke maand het rangnummer afgedrukt. En voor elke dag is er een puntje.
Wanneer die lijn wat nauwkeuriger wordt bekeken, dan kan worden vastgesteld dat de puntjes tijdens de wintermaanden verder uit elkaar staan dan tijdens de zomermaanden. De Aarde loopt immers sneller op haar baan in de buurt van het perihelium (begin januari) dan in de buurt van het aphelium (begin juli).
Met deze stippellijn is het mogelijk om de plaats van het Lentepunt te vinden. Dat punt ligt op het snijpunt van ecliptica met de equator (of declinatiecirkel van 0°) op de plaats waar de ecliptica van onder de equator naar boven de equator gaat. Op de stippellijn kan worden afgelezen dat dit rond 21-22 maart gebeurt.
Met behulp van de stippellijn kan voor gelijk welke dag het tijdstip van opkomst en ondergang van de Zon worden bepaald. Het puntje op de eclipticalijn dat overeenkomt met de datum wordt op de oostrand van het venster gezet. Tegenover de datum op de onderste schijf kan dan op de bovenste schijf het tijdstip worden afgelezen. Voor het tijdstip van zonsondergang wordt dezelfde procedure gebruikt. Maar nu moet het stipje op de westrand van het venster worden geplaatst.
Zoals al eerder beschreven kan met behulp van de meridiaanlijn op een eenvoudige manier worden nagegaan of een planisfeer is aangepast aan de lengteligging. Bij de Sterrenschijf van Urania snijdt de meridiaan de rode cirkel met uuraanduidingen op het punt 12u40. En dat stemt overeen met wat zou verwacht worden.
Seizoensgebonden sterrenbeelden
Om de herfststerrenbeelden te vinden wordt “0 uur” van de tijdschaal op de bovenste schijf tegenover het midden van het seizoen, bijvoorbeeld op 5 november, op de onderste schijf geplaatst. Omdat de nauwkeurigheid geen rol speelt, moet hiervoor geen rekening worden gehouden met winter en zomertijd. Rond de meridiaan staan dan de sterrenbeelden Perseus, Cassiopeia, Andromeda en Pegasus.
Voor de wintersterrenhemel wordt “0 uur” tegenover, bijvoorbeeld, 5 februari geplaatst. De winterzeshoek met de sterren Capella (? Aur), Aldebaran (? Tau), Rigel (? Ori), Sirius (? CMa), Castor (? Gem) en Procyon (? CMi) is dan goed zichtbaar in het venster.
De sterrenhemel die eigen is aan de lente, wordt gevonden door “0 uur” tegenover 5 mei te zetten.
En wanneer “0 uur” tegenover 5 augustus wordt gezet, dan verschijnt de zomerdriehoek met Altair (? Aql), Deneb (? Cyg) en Wega (? Lyr) duidelijk in beeld.
Klik op de afbeeldingen om ze te vergroten
Zichtbaarheid van sterrenbeelden
Een ster of een object is alleen waarneembaar wanneer het zichtbaar is in het venster van de bovenste schijf. Wanneer die bovenste schijf wordt rondgedraaid, dan verdwijnen de meeste sterren gedurende een deel van de omwenteling onder het niet-doorschijnend deel. Ze staan dan onder de horizon en zijn niet waarneembaar. De planisfeer kan bijgevolg eveneens gebruikt worden om de zichtbaarheid van bepaalde sterrenbeelden na te gaan.
Wanneer staat bijvoorbeeld het sterrenbeeld Orion in het zuidwesten? Het sterrenbeeld wordt tegenover de aanduiding ZW op de bovenste schijf geplaatst. Dan kunnen de verschillende combinaties datum-tijdstip worden afgelezen op de randen van bovenste (tijdstippen) en onderste (datums) schijven. Orion staat in het zuidwesten ’s morgens tijdens de herfstmaanden en ’s avonds de lentemaanden.
Wanneer het midden van het sterrenbeeld op de oostelijke vensterrand wordt gezet, dan is het mogelijk om de evolutie van het uur van opkomst te volgen tijdens het jaar. En door het sterrenbeeld op de westelijke rand te plaatse, krijgt men de evolutie van het tijdstip van ondergang.
Orion in het zuidwesten (klik om te vergroten)
Circumpolaire sterren
Maar wat hiervoor beschreven is, geldt niet voor alle sterren van de draaibare sterrenkaart. Een ster die zich op de rand van het venster tegenover de aanduiding Noord bevindt, gaat zich anders gedragen. Bij het draaien van de bovenste schijf zal vastgesteld worden dat die ster altijd zichtbaar blijft in het venster. Anders gezegd, deze ster, of dit object, verdwijnt nooit onder de horizon en is elke nacht wel ergens zichtbaar.
Op de Sterrenschijf van Urania kan voor onze breedteligging met behulp van de meridiaanlijn de declinatie van deze ster worden bepaald. Dit is +39°, het verschil tussen 90° en de breedteligging 51° NB.
Alle sterren en objecten met een declinatie groter dan +39° verdwijnen nooit uit het venster. Deze sterren worden circumpolaire sterren genoemd.
Met bijvoorbeeld de sterrenbeelden Grote Beer of Cassiopeia dit kan worden gecontroleerd. Het blijkt onmogelijk te zijn om het tijdstip van ondergang of opkomst te vinden. Het zijn circumpolaire sterrenbeelden.
En hoe zit het met de Jachthonden? En met Orion?
Orion is duidelijk een niet-circumpolair sterrenbeeld. De sterren verdwijnen elke dag onder de horizon en komen terug te voorschijn.
En wanneer de periode boven de horizon tijdens de dag valt, dan is het sterrenbeeld niet zichtbaar in die periode. In juni bijvoorbeeld.
Het sterrenbeeld de Jachthonden valt net binnen het gebied van de circumpolaire sterren.
Circumpolaire sterren (klik om te vergroten)
Niet-zichtbare sterren
Op de rode meridiaanlijn gaan de aanduidingen van de declinatie maar tot -39°. Door de bovenste schijf te draaien kan gemakkelijker worden nagegaan dat geen enkele ster met een grotere zuidelijke declinatie dan -39° binnen het venster komt. Alle sterren met een grotere zuidelijke declinatie zijn bijgevolg nooit zichtbaar voor een waarnemer die zich op onze breedteligging bevindt.
Die sterren behoren tot de zuidelijke sterrenhemel en om die te kunnen zien, moet de waarnemer zich naar het zuiden verplaatsen.
Bij planisferen die ontworpen zijn voor andere breedteliggingen gelden andere declinaties. Voor waarnemers op het noordelijk halfrond blijven sterren met een zuidelijke declinatie (dus negatieve) groter dan 90° min de breedteligging onzichtbaar.
De ecliptica en de tekens van de dierenriem
De sterrenschijf laat toe om de schijnbare jaarbaan van de Zon tussen de sterren te leren kennen.
De Zon staat bij het begin van de lente, rond 21 maart, in de Vissen. Daarna doorloopt ze achtereenvolgens de sterrenbeelden Ram, Stier, Tweelingen, Kreeft; Leeuw, Maagd, Weegschaal, Schorpioen, Boogschutter, Steenbok en Waterman.
Opvallend is de ongelijke grootte van deze sterrenbeelden. De werkelijke doorlooptijd van de Zon is dan ook verschillend van de periode van één maand die meestal wordt aangenomen.
En wanneer de schijnbare zonnebaan nog wat nauwkeuriger wordt bekeken, dan kan worden vastgesteld dat er zich geen twaalf maar dertien sterrenbeelden op de ecliptica bevinden. Tussen Schorpioen en Boogschutter staat de Slangendrager (Ophiuchus).
Dierenriem en ecliptica (klik om te vergroten)
De dagboog van de Zon
Bij het begin van de Lente en de Herfst komt de Zon op in het Oosten en ze gaat onder in het Westen. De Zon staat dan even lang boven de horizon dan er onder. Ook dat kan afgelezen worden op de Sterrenschijf.
Maar wanneer de afgelezen tijdstippen worden vergeleken met die uit de werkelijkheid, dan is er een afwijking. En ze stemmen evenmin overeen met die uit een Hemelkalender. Uit waarneming van opkomst en ondergang blijkt de dagboog het begin van de Lente zelfs groter te zijn dan 12 uur. En de gepubliceerde tijdstippen geven hetzelfde resultaat.
De verklaring is heel eenvoudig. De dagboog van 12 uur geldt voor het midden van de zonneschijf. En meestal wordt als moment van opkomst het tijdstip genomen dat de bovenrand van de Zon boven de horizon komt. Boven dien moet er ook nog rekening worden gehouden met straalbreking. En dat zorgt voor een verschil van 15 minuten.
Toch blijft het de moeite waard om deze oefening ook eens te doen voor het begin van de Zomer en het begin van de Winter. Zo kan worden vastgesteld dat de dagboog in de Zomer ongeveer 16 uur lang is en in de Winter amper 8 uur.
Zonsopgang en -ondergang op 21 juli (klik om te vergroten)
De dagboog van een ster
Met een planisfeer is het ook mogelijk om de dagboog van een ster te bepalen, de periode dat de ster boven de horizon staat.
De ster, of het object, wordt op de oostelijke horizon geplaatst. De tijd van opkomst wordt gevonden aan de hand van een bruikbare combinatie van tijd (bovenste schijf) en datum (onderste schijf). Daarna wordt de ster, of het object, op de westelijke horizon geplaatst. Het tijdstip van ondergang wordt dan afgelezen op de bovenste schijf tegenover de gekozen datum. Door beide tijdstippen van elkaar af te trekken wordt de dagboog berekend.
Een voorbeeld:
klik op de afbeeldingen om ze te vergroten
De dagboog D kan ook worden berekend wanneer de declinatie gekend is met volgende formule: cos D/2 = - tg ? . tg ?